23. Nathan de zoon van Satan: NS Dansorkest met Duivelsbloed en Zahnfleisch met Nooit Meer Slapen





Na het oefenen met Magicians en Tunnelfist toog de snarensectie doorgaans naar het café. Van Jos en Jeroen hoefde dat niet zo nodig, in die tijd. Later ging Jos vaker mee, maar Jeroen heeft nooit gehouden van hangen aan de toog.

Vanuit het Repetitiehuis kwamen we regelmatig terecht in café Het Anker, nu gesloopt. Vanuit The Jam lag café The Sting op ons pad, nu van eigenaar veranderd in een flauwe latte-machiato- en panini-met-mozarella-tent.

Op een winteravond wandelden Louis en ik samen het laatstgenoemde café binnen. Er hing wat volk aan de bar, verder was het leeg. Wij namen plaats aan een tafeltje terzijde van de bar, bedekt met een perzisch tapijt en een plantje, bestelden bier en jenever in het voorbijgaan. Kort na ons stapte een man van eind twintig met sluik, vettig lang haar en een gepekop de uitspanning binnen. Hij groette joviaal de barman en de andere gasten, nam plaats aan de toog en begon een gesprek met zijn buurman.



Het ontging mij niet, dat de sfeer in de bar was veranderd na binnenkomst van de nieuwe gast en dat men ons zat te bekijken. Piet Plakhaar stapte van zijn kruk en kwam aan onze tafel zitten. "Hoi, ik ben Nathan." "Louis." "Martijn." "Ik ben net vrijgekomen en daar ga ik op drinken. Wat willen jullie hebben van me?" "Oh, nou, dat hoeft niet hoor." "Wat drinken jullie?!" "Ik heb nog bier en jenever, ik wacht even." "Karel, drie bier!"

Nathan keek ons indringend aan nadat het bier was gebracht, en hij wilde proosten. Na een paar ferme slokken zette hij zijn glas neer, stak zijn rechterhand in zijn mond en nam zijn halve gebit eruit. Een paar snijtanden staken eenzaam naar beneden, ertussenin gaapte een gat. Hij lachte maniakaal en stootte uit: "Ha ha ha ha, ik ben Nathan, de zoon van Satan!" Louis en ik moesten lachen, maar ik voelde ook een zekere dreiging uitgaan van de jongeman en diens kornuiten aan de bar, die aandachtig toekeken naar hoe het spektakel aan ons tafeltje zich ontvouwde.



Nathan bleef praten over de petoet, maar ons werd niet duidelijk, waarvoor hij nu gezeten had en hoe lang. Hij begon een joint te draaien, stak 'm aan, nam geen trekje, en bood 'm ons aan. We weigerden maar hij drong aan. Louis nam een trek, ik nam een trek.

"Je mag hier niet blowen, makker", zei een man aan de bar. "Nee, hier mag je niet blowen", herhaalde Nathan, zoon van Satan, ons indringend opnemend, nog steeds zonder gebitje in. Dat lag voor hem op tafel op het perzische tapijtje. Ik drukte de joint uit in de ijzeren asbak: "Zo, die is uit, klaar." "Je hebt geblowed binnen, dat mag niet", zei Nathan op sarrende toon.

"Louis, ik vind het mooi zo, we gaan. Ik betaal." Ik liep naar de bar en vroeg wat de schade bedroeg. De barman noemde een bedrag dat niet paste bij twee bier en twee jenever. Bleek dat ook het bier dat de zoon van Satan ons had aangeboden, erbij stond. Ik betaalde, gaf geen fooi en we verlieten het café. Nooit meer teruggeweest.

Later, veel later, namen we met NS Dansorkest het nummer Duivelsbloed op, met tekst en zang van Louis en op bas, drum en gitaar van Boudewijn, Jeroen en mij. Altijd wanneer ik het nummer hoor, moet ik onwillekeurig denken aan die dreigende, getroubleerde jongeman die we ooit in The Sting tegen het lijf liepen.

De titel van het nummer is een verwijzing naar de band Devil's Blood waarover ik in dit verhaaltje al vertelde.



In diezelfde jaren belandden Louis en ik, na een oefenavond rond de kerstdagen in café De Westertoren, dat nu De Wester heet en veel jongeren trekt die het erg met zichzelf getroffen hebben. Toen was het één van de vele afvoerputjes die de Jordaan rijk was.

We vonden een plek tussen de hoek van de bar en het raam dat uitkeek op de Westergracht. In de andere hoek, naast de toiletten, stond een scheefhangende kerstboom met lukraak erin gehangen ballen en lametta. Behalve wij waren er nog zo'n tien gasten, onder wie een stomdronken stel.

Het stel kreeg ruzie. Zij tergde hem met vele verwijten, totdat hij haar woedend van de kruk rukte, aan haar haren door de kroeg naar naar de kerstboom sleepte, waar hij haar met een paar rake klappen inmepte. De boom en de dronken vrouw gingen neer. Knappende kerstballen en rondvliegende lametta. Zij bleef doorschelden, hij schold terug. De barkeeper maakte nerveuze bewegingen, maar kwam niet van achter zijn tap vandaan. Andere gasten susten de ruzie. Toen wees de kroegbaas het koppel de deur. Ze vertrokken onder protest. Vooral de man was boos. Wankelend en scheldend verdwenen ze naar buiten.



Wij nipten van ons wodkaatje en bier en Louis zei: "Vrolijk kerstfeest!" Er werd wat gelachen door de andere gasten en we kregen een rondje van de zaak.

Toen overstemde een oorverdovend lawaai de muziek in de bar en vlogen de glassplinters ons om de oren. Achter onze rug landde, met een harde klap, een fiets. Buiten stond de dronken man, zonder zijn vrouw, scheldend en tierend dat hij het niet pikte weggestuurd te worden uit het café. Dat hij genoeg geld naar de kroeg bracht en dat hij deze behandeling niet verdiende. Dat we allemaal naar de tering konden lopen, de kroegbaas voorop. Dat er zo nóg een fiets door de andere ruit zou gaan.

Ik voelde glassplinters in mijn nek, op mijn oren, in mijn haren. Gek genoeg geen bloed. In mijn bier- en wodkaglas zag ik talloze stukjes glas glinsteren. Weg ermee!

De waard lag weggedoken onder de biertap te bellen naar het noodnummer van de politie, terwijl buiten de boze man bleef schreeuwen en schelden. Een paar stamgasten die hem kenden, trachtten hem tot bedaren te brengen, wat uiteindelijk lukte. De rust keerde weer. Door het kapotte raam trok een koude tochtstroom naar binnen. Wij bestelden nog een laatste en toen arriveerde de sterke arm der wet. Wij gingen huiswaarts.

Toen ik het nummer Nooit Meer Slapen schreef, had ik de beelden van deze avond, van de dronken man die zijn echtgenote de kerstboom in sloeg, voor ogen.

Martijn Rutte, 20 april 2024

De bandfoto's zijn van Jeroen en Martijn.